Deze broedvogel is overwegend grijsbruin met een roze tint. De keel, onderbuik, anaalstreek, de stuit en een gedeelte van de handpennen zijn wit. Kenmerkend zijn een brede zwarte snorstreep en een blauw vleugelveld dat bestaat uit lichtblauwe veertjes met daarin een fijne, zwarte bandering. De vogel kan bij opwinding de kruinveren opzetten, deze zijn afwisselend licht van kleur met zwart. Van oorsprong waren Gaaien bosvogels, maar vanaf de eerste helft van de 20e eeuw zijn ze ook steeds meer buiten het bos gaan broeden. Het voedsel bestaat in het voorjaar vooral uit insecten (o.a. rupsen) maar daarnaast worden ook nesten van duiven en zang­vogels geplunderd. Voor attente waarnemers zijn felle schermutselingen tussen Gaaien en lijster­achtigen dan dagelijkse kost. In zomer en najaar staan ook fruit, maïs en graan op het menu. In najaar en winter wordt overgeschakeld op eikels en in mindere mate ook op beuken- en hazelnoten.
Deze beelden zijn in oktober gemaakt in de binnentuin bij één van de woonafdelingen van De Wilbert.